En wat is het mooi buiten, na een koud en nat voorjaar, en een buiige start van de zomer. Groen, geurig, kleurig. Ik heb nog nooit zoveel bloemen gezien op de hei.
En het mooiste? Gistermorgen liep ik langs de allermooiste beuk van De Sprengenberg. Deze voorname dame staat op een eeuwen oude houtwal langs een akkertje. Maar aanhoudende droogte zorgde de afgelopen jaren voor een dorstige lijdensweg. Vorig jaar augustus gaf ze uiteindelijk de geest en verloor haar allerlaatste blad. Dacht ik. Maar wat een onwaarschijnlijke verrassing: gister stond ze er weer! In vol ornaat, vol in het blad, ruisend in de wind.
De natuur heeft een herstellend vermogen dat mijn verbeelding soms ver te boven gaat.
Een uurtje later liep ik honderden meters door een diepe sloot. Een droge sloot wel te verstaan, ondanks alle regen van de afgelopen maanden. Het was er te droog voor de aardappelen en oprukkende vlaktes bloembollen. Te droog, behalve dan op de bodem van die anderhalve meter diepe sloot. Daar kon je onder je voeten nog net de grondwaterspiegel horen zompen: lopen over water.
De natuur weet zulke plekken feilloos te vinden, en trekt er een smalle kleurige streep door het land. Moerasrolklaver, moeraswalstro, gewone waterbies, egelsboterbloem, veldrus. Zijn het de laatste der Mohikanen?
Of wijzen ze ons juist de weg naar een klimaatbestendig waterbeheer en een landschap waarin we ’s-winters watervoorraden opslaan om ze te kunnen benutten in droge seizoenen?
Ik denk dat laatste, want er gaat geen teamsvergadering voorbij of het gaat over water. En terecht.